Systemisch werken | infobulletin

De spiegel van het kind

Ouders, begeleiders, leerkrachten, ieder die met de opvoeding van het kind te maken heeft, kijkt in de spiegel die het kind de opvoeder voorhoudt. Opvoeden vraagt de volwassen taak op te nemen om open te staan voor wat het kind in je wakker roept.

Als de opvoeding goed gaat, lijkt het allemaal als van zelf te verlopen. Maar er zijn ook momenten, dat het kind onhandig of ‘lastig’ gedrag laat zien. Heel bekend is de fase van de puberteit, waarin het kind soms het bloed onder de nagels van de opvoeder vandaan kan halen. Sommige kinderen worden in hun omgeving bestempeld met ‘lastig’. Soms is een diagnose gesteld, bijvoorbeeld ADHD of PDDNOS, die het onhandige gedrag verklaart. Diagnose geeft houvast en kan helpen bij het aanleren van bepaalde gedragsvormen in situaties, die door het kind als lastig worden ervaren.

Voorkomen van lastig gedrag is één ding, het gericht zijn op gewenst gedrag vraagt nog wat anders. De hamvraag is, wat het gemis is waar het kind weet van heeft, en of het kind dit in het contact met de opvoeder kan (en mag) brengen. Want dan kan de aandacht ook weer gericht worden op het verlangen: ‘Wie weet wat hij mist, weet wat hij verlangt.’ 

Wezenlijk van belang is, dat de opvoeder het kind onvoorwaardelijk welkom heet. Leren vraagt nu eenmaal het innemen van een kwetsbare positie. En dat is nu net wat het kind niet zo maar doet, vanwege de oorzaak die ten grondslag ligt aan zijn lastige gedrag. En het vraagt ook dat de opvoeder helder afbakent, welk gedrag wel en niet oké is. ‘In de begrenzing ontmoet het kind de verbinding met de opvoeder.’

blogpage-kind

Nodig is, dat de opvoeder de vaak door het kind onbewust getrokken conclusie dat hij buitengesloten wordt (wat zeker niet ook feitelijk het geval hoeft te zijn) niet bevestigt in het contact, maar juist doorbreekt. De opvoeder kan leren regie te krijgen in het maken en onderhouden van het contact met het kind, ook als zijn gedrag lastig is.

Een kind opvoeden is te beschouwen als het kind ‘op voeding brengen’. Dat is de taak van de opvoeder. Het is een (bege)leidende taak. Aan het kind is om de leider te volgen. Als het kind dat niet doet, dan komt de vraag op, welk voorbeeld het kind van de leider afkijkt; – welk beeld de opvoeder het kind voor houdt.

Er ontstaat ruimte bij het kind als de opvoeder bereid is naar zichzelf te kijken en de vraag serieus neemt: Welke spiegel houdt het kind mij voor? En dat geldt natuurlijk vooral op de momenten dat het er om spant.
Als de opvoeder naar het eigen gedrag en de onderliggende patronen/drijfveren gaat kijken, dan ontstaat er ook ruimte om wellicht op een andere manier naar het kind te kijken. Als de opvoeder bereid is te leren, dan biedt dat de permissie aan het kind dat leren kennelijk oké is. Dat kan het kind dan afkijken en zo de opvoeder gaan volgen.

Zo kan het kind door de opvoeder worden binnengesloten, waardoor het zich welkom weet, ook als het gedrag onhandig of lastig is. Dat opent nieuwe wegen voor het kind.

Willem

Agenda voor Systemisch Werken in opleidingen, trainingen, workshops: